De rust in Ermelo.

Eind augustus wordt mijn moeder ontslagen uit het ziekenhuis. Ze heeft een zomerhuisje gehuurd aan de buitenkant van Veldwijk, achter het huis van een kippenboer. Het is een tot zomerhuisje omgebouwd kippenhok.
Mijn oudste zus is er al als ik ook daar ga wonen. Na een week komen mijn jongere broer en zusje er ook bij.
Het is klein, het heeft een keukenwoonkamer en twee kleine slaapkamers. Mijn kleine zusje slaapt bij mijn moeder in bed en de andere drie slapen in de andere kamer.
Het heeft geen douche of wasruimte en eenmaal in de week gaan we in de teil in de woonkamer. Het toilet is achter het huisje, het is een poepton die als hij vol is over het weiland naast het huis wordt leeggestort.

Mijn moeder is rustig, al heeft ze het niet naar haar zin in het huisje. Ze vertelt over haar verblijf in het ziekenhuis, over de elektroshocks en de angst daarvoor.
Ze overlegt met mijn oudste zus en mij hoe alles nu verder moet, ze heeft het niet begrepen op de kippenboer. Vindt hem opdringerig en wil zo gauw mogelijk weg.

Ook hier ga ik, zoals het hoort naar school. Ik ben overgegaan naar de 6e klas. Van die tijd zijn er geen rapporten en ik kan me ook niet herinneren dat ik was overgegaan.
De school waar ik naar toe ga is een MULO met een 6e klas. Daar wordt ik voorbereid op het toelatingsexamen voor het Lyceum.
Het leukste uur is het uur van hoofdrekenen, dat eenmaal per week plaatsvindt. Ik vind het wel gek dat de meisjes dan handwerken hebben.
Er is dan een prijs te winnen, wie het snelst klaar is en alles goed heeft krijgt die prijs.
Ik doe mijn best om die prijs te winnen, wat me ook lukt. Wat die prijs was weet ik niet meer, het zal wel niet interessant zijn geweest want daarna heb ik nooit meer mijn best gedaan om de prijs te winnen.

In de herfst spelen we veel in het beukenbos achter het zomerhuisje, van de afgevallen bladeren maken een huis met veel kamers. Iedere keer na de harde wind kunnen wij opnieuw beginnen.
In die tijd ben ik bang in het donker. Het naar de wc gaan in de avond vind ik eng, maar het ergste vind ik in het donker door Veldwijk te fietsen. Ik trap dan zo hard als ik kan en zing daarbij hardop.

In januari 1958 heeft mijn moeder een gemeubileerd huis gehuurd in het dorp, Villa Louise.


De foto, op internet gevonden, is oud. In de tijd dat wij er woonden waren er huizen links,rechts en achter de villa.


Het is een groot huis. Boven heeft het drie slaapkamers, waarvan wij er twee mogen gebruiken, en een badkamer met ligbad.
Beneden een grote kamer en suite , de voorkamer is woonkamer en in het achtergedeelte slaapt mijn moeder. Verder een grote keuken, bijkeuken, een serre. Het toilet is gelukkig ook weer een gewone wc.
Achter het huis staat een grote kastanjeboom, en er zijn aardbeienbedden die ik onderhoud.

Het is allemaal rustig en gaat zijn gangetje. We spelen in de tuin en ik ga vaak kijken bij de bakker en slager die aan de weg achter het huis liggen.
Bij de slager zie ik voor het eerst het slachten van een varken, van af het doden, er wordt een pin in de kop geschoten, tot aan het opgehangen van het open en lege karkas.

Ik doe toelatingsexamen en slaag, lees veel boeken uit de bibliotheek in de boekhandel naast ons huis, Pim Pandoer, Bob Evers en Karl May.
Ook fiets ik graag door de bossen en over de hei. Pluk bosbessen om jam van te maken, één keer een emmervol, kostte me een dag. De kookkunst van mijn moeder heb ik al eens eerder beschreven, en ook deze keer laat die mij in de steek. De bosbessen branden aan.

We krijgen bericht dat mijn vader begin augustus, met verlof, naar Nederland komt.